Gesprek tussen politicus en filosoof
Bijzonder leuk om te lezen is een gesprek tussen ‘politicus’ Pligin (parlementariër VR) en ‘filosoof’ Aleksandr Filippov in de glossy van Ekspert, Roeskii Reporter. De filosoof typeert de spagaat van de politicus, die zich afvraagt of en hoe hij moet debatteren: “Aan de ene kant is het van belang om ruimte te bewaren voor rationele vormen van discussie, aan de andere kant is het belangrijk om de interactie aan te gaan aan met een breed democratisch milieu, dat meer emotie kent dan rationaliteit.”
De filosoof vervolgt: “De traditionele bureaucraat redeneert dat een auto (de maatschappij) prima rijdt, wanneer de auto goed bestuurd wordt. Als je niet kan rijden, ga dan aan de kant. Ik rijd jullie wel. Dit resulteert in effectieve manager en minder effectieve managers, maar niet in een politiek strateeg, die op situaties kan inspringen en richting kan aangeven. Voorlopig hoeft dit geen gevolgen te hebben, maar er komt een moment dat er consequenties volgen.”
De politicus bevestigt de zorgen van de filosoof. “De deelname van iedereen in het sociale proces is niet het Utopia van een idealist, maar een vitale vereiste. Wanneer de mensen zich beginnen af te wenden, waneer zij overtuigd raken dat er geen rekening meer met hen wordt gehouden, dan hapert zelfs de beste auto.”
“Op dit moment is de televisie het enigste instrument voor de diaoog. Daar spreekt de president middels de ‘hotline’ met het volk, daar wordt zijn ‘boodschap aan de federale parlementen’ getoond. Veel politicologen en communicatie-experts lijkt dat voldoende omdat dat wat op televisie getoond wordt later in de eigen kring wordt besproken. Maar hier ontstaat het probleem dat hele groepen binnen de samenleving de informatie, die zij op de televisie horen, afwijzen. Zij gaan niet akkoord met een dergelijke vorm van dialoog.”
Het volgende probleem betreft de afname van de kwaliteit van de dialoog door de weigering van de basisspelers om aan de dialoog deel te nemen, zegt de politicus. Weer een ander probleem is de ontwikkeling van de oppositie. We kennen enkele hardnekkige tradities. De eerste is de scherpe verdeling tussen ‘wij’ en ‘zij’. De tweede is de hoge mate van personalisering van de macht. De dialoog is slechts mogelijk wanneer er zich een oppositie vormt die zich niet ontrekt aan de bestaande maatschappij, maar in deze maatschappij leeft en hervorming (zonder allereerst afbraak, JRM) van deze maatschappij verlangt.
De politicus beschrijft vervolgens debatten waarin hij voor alles wordt uitgemaakt en het erg moeilijk is om zelf inhoudelijk te blijven argumenteren. “Deelname aan dergelijke debatten is niet rationeel. Aan de andere kant lijkt de maatschappij de mechanismes van discussie kwijt geraakt te zijn en is men gewend geraakt aan de vormen van dialoog, die op de televisie te zien zijn”. (hard, confronterend, sensationeel, JRM) In dit verband wijst de politicus ook op de werkvloer, waar de politiek verdwenen lijkt te zijn. Nu keert die politiek langzaam terug, maar in de vorm van stakingen. Vakbonden nemen weer deel aan de politiek; niet in de vorm van een dialoog, maar middels conflict.
De filosoof antwoord dat het ongeloofwaardig is te stellen dat Rusland nooit heeft kunnen discussiëren. “Ik denk bijvoorbeeld aan de laatste jaren van Gorbatsjovs periode. Toen bestond er zoiets als een inhoudelijke discussie. Die discussies hadden ook minder prettige bijzonderheden, zeker voor diegenen over wie gepraat werd, maar toch waren ze inhoudelijk. Ook tijdens de eerste jaren van Jeltsin waren er dergelijke debatten.”
De politicus merkt op dat er een gevaarlijk aspect aan die discussies was verbonden. Heel vaak positioneerde de overheid zich als deelnemer aan de dialoog op gelijke voet met de andere deelnemers, maar bracht op dergelijke momenten geen serieuze argumenten naar voren. Als voorbeeld noemt hij het debat voorafgaand aan de oorlog om Nagorno Karabach. Daar kwam de Russische staat volkomen onvoorbereid ten tonele, met de verschrikkelijke gevolgen van dien.
De filosoof gebruikt het voorbeeld van de politicus voor zijn eigen argument. Het voorbeeld toont juist aan dat er mechanismes van een verantwoordelijke discussie moeten worden uitgewerkt en dat er een duidelijk begrip moet zijn over wat wel en wat niet publiekelijk besproken moet worden. (Het ervaren gebrek aan politiek debat in Rusland is niet het gevolg van strikte censuurlijsten, maar juist de onzekerheid over bespreekbaarheid van onderwerpen, JRM)
Beide heren zeggen persoonlijk te vinden dat de politieke situatie in de Oekraïne (veel politiek getouwtrek, JRM) niet verkeerd is. De politicus zegt echter dat (een groot land als) Rusland zich dat niet kan veroorloven. Oké, zegt de filosoof, maar besef wel dat zolang er politieke concurrentie is, er ruimte ontstaat voor inhoudelijk debat. Wanneer die concurrentie vervolgens verdwijnt, dan verplaatst de discussie zich naar elders.
De politicus en de filosoof praatten vervolgens over het nut van ideologie. Volgens de filosoof is er een gebrek aan ideologie, dat volgens hem belangrijk is om richting aan te geven en niet hoeft te verworden tot dogmatische principes. De politicus ontkent dat er geen verbindende ideeën zijn. Twee van zijn voorbeelden vallen onder de noemer ‘groots Rusland’: de samenhorigheid van de volkeren van de Russische Federatie en het nationale idee. Zijn derde voorbeeld is de ‘comfortabele staat’ ( een niet al te juiste vergelijking met de westerse welvaartstaat, JRM)
De filosoof vindt deze ‘comfortabele staat’ wel heel pril. De stelling ‘ik betaal belasting en daarom is de staat mij iets verschuldigd’ gaat volgens hem in Rusland niet op. Eerder is het zo dat ‘de staat van mij belasting ontvangt, omdat de staat mij in mijn onderhoud voorziet.’ Tegelijk zegt hij dat de huidige stabiliteit wel degelijk te danken is aan een soort van proto-welvaartstaat. “Het is gek voor te stellen dat een menigte mensen dat net nieuw consumptiekrediet heeft afgesloten het Kremlin gaat bestormen.”
De politicus ziet niet verkeerds in de consumptiemaatschappij. De filosoof zegt niet dat hij dat verkeerd vindt. Hij vindt het wel gebrekkig dat ‘een miljoen consumenten geen solidaire maatschappij vormen. Wat dat betreft is het idee van een ‘groots Rusland’(solidariteit, JRM) niet in samenspraak met ‘de comfortabele staat’ (gebaseerd op egoïsme, JRM).
De filosoof kijkt verder op de weg van het consumerisme en treft daar een Russische variant van koning burger aan: “Om hem de mond te snoeren moet je er een homp brood met zwarte kaviaar inproppen. Dit stuk slikt hij echter door en schreeuwt vervolgens nog harder.”
De politicus vindt dat de filosoof het idee van de ‘comfortabele staat’ vernauwt tot een enge consumptiemaatschappij. Comfortabel kan immers ook de voorspelbaarheid van de dag van morgen zijn. En dat is iets dat ook een ‘groots Rusland’ garandeert. De filosoof waarschuwt dat de huidige stabiliteit plots kan zijn afgelopen en dat men in de toekomst over de afgelopen jaren zal kunnen praten als over een gouden eeuw. De politicus antwoordt dat als men iets een gouden eeuw moet noemen dat de jaren tussen 1968 en 1982 moeten zijn geweest. Nu zijn er te veel problemen: pensioenen, medicijnen. Maar als voorspelbaarheid en een opbloei van trots voor de maatschappij waarin we leven tekenen zijn van een gouden eeuw, nou dan is die eeuw vier jaar geleden begonnen.
De filosoof neemt het laatste woord: “Daarin ligt waarschijnlijk het verschil tussen de politicus en de filosoof: De eerste is een schepper en optimist ondanks alles, de tweede beziet de toekomst met een slecht verborgen bezorgdheid.
No comments:
Post a Comment